Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Jefferson
Datum: 02-08-2025 | Cijfer: 8.7 | Gelezen: 1327
Lengte: Gemiddeld | Leestijd: 12 minuten | Lezers Online: 29
Het schuurtje ligt half verborgen tussen verwilderde bomen aan de rand van een verlaten erf, waar ooit een boerderij moet hebben gestaan. Het dak is deels ingestort, de houten planken verweerd en grauw, met mos dat in plukken langs de naden groeit. Door de kieren van de wand sijpelt het laatste daglicht naar binnen, stoffige stralen die de zwevende deeltjes zichtbaar maken in de duistere, vochtige ruimte. In de verte fluiten vogels onrustig, alsof ze iets aanvoelen wat Daphne nog niet weet.

Ze is Daphne Blake, lid van Mystery Inc., een groep vrienden die samen raadselachtige zaken oplost. Fred, Velma, Shaggy en Scooby-Doo zijn ergens verderop in de buurt gebleven om de rest van het terrein te inspecteren — ze zijn gewend dat Daphne af en toe afwijkt van de groep om haar intuïtie te volgen. En vandaag was dat precies wat ze deed: terwijl de rest zich bezighield met het onderzoeken van een ingestort kippenhok, was zij iets diepers gaan volgen. Een gevoel. Een fluistering van iets onbekends dat haar richting dit afgelegen schuurtje trok.

Ze is alleen. Haar voetstappen kraken op de half verrotte vloer. Ze draagt een paarse top die net te kort is voor haar slanke buik – het ribbelige katoen trekt licht over haar borsten. Daaronder een spijkerrokje dat hoog op haar dijen eindigt, rafelig aan de rand, alsof ze er ergens achter is blijven haken. Haar rechte, koperrode haar zit los vandaag; het valt in zachte plukken over haar schouders, een paar lokken blijven haken achter haar zilveren oorbellen. Haar groene ogen scannen de ruimte. Ze lijkt iets te zoeken — of misschien weet ze het zelf niet zeker.

Ze stapt verder, tot haar vingers langs een verweerde balk glijden. Dan ziet ze het. In de achterwand van het schuurtje zit een gat, niet groter dan een schoenendoos, precies tussen twee steunbalken in. Er hangt iets vreemd aan — alsof het niet bij het gebouw hoort. De rand is gladder dan het hout eromheen, alsof het vaker is aangeraakt. Daphne hurkt, kantelt haar hoofd licht. Haar lippen tuiten onbewust terwijl ze kijkt. Wat is dit?

Ze aarzelt, strekt haar hand, maar trekt die dan toch terug. En dan — een rilling loopt over haar rug, haar tepels trekken licht samen onder haar top. Ze blijft kijken, een vreemde nieuwsgierigheid in haar blik, die langzaam een zwoele concentratie wordt. Alsof ze voelt dat iets haar vanaf de andere kant aankijkt. Of... op haar wacht.

Het is bijna geruisloos. Als een schaduw die zich uitstrekt, dringt het gevaarte langzaam door het gat in de muur — eerst nauwelijks zichtbaar, als een vage verdikking in het duister, maar dan ineens heel concreet. Een dof, glanzend oppervlak schuift naar binnen, traag maar doelgericht, alsof het haar aanwezigheid heeft gevoeld. De schacht is dik en onnatuurlijk groen, glimmend alsof het bedekt is met een dunne laag vocht, als levende hars. Niet glad, maar met subtiele ribbels langs de zijkanten, organisch als de aderen van een plant, maar pulserend. Het lijkt warm, bijna gloeiend in het schemerlicht.

Daphne deinst eerst een fractie achteruit — haar ogen schieten wijd open, haar adem stokt hoorbaar. Maar ze schreeuwt niet. Haar blik is geen angst, eerder verbijstering, en iets daarachter… een sprankelende verwarring, als een druppel honing die smelt in warme thee. Haar handen rusten op haar bovenbenen terwijl ze voor het gat blijft hurken, haar bovenlichaam licht voorovergebogen. Haar borsten duwen zich op subtiele wijze tegen de stof van haar top. Ze bijt op haar onderlip.

Ze kijkt ernaar. Of nee — ze bestudeert het. De glans. De dikte. De kleur die niet thuishoort in haar wereld. Het gevaarte is stil, maar leeft. Het beweegt met minimale, dreigende elegantie, alsof het haar in stilte uitnodigt. Daphne’s neusvleugels trillen. Ze ademt dieper nu, alsof iets haar langzaam opwarmt vanbinnen.

Wij — de toeschouwer — zien hoe haar blik telkens afdwaalt naar het punt waar de schacht uit de muur steekt, stevig en vreemd. Ze slikt. En nog steeds raakt ze het niet aan. Maar haar knieën schuiven iets dichterbij over het hout. En haar adem is niet meer stil. Ze hijgt niet, maar ze hóórt zichzelf nu. En ze probeert het niet tegen te houden.

Haar stem is zacht, nauwelijks hoorbaar in het verlaten schuurtje, maar duidelijk genoeg om zichzelf te horen — en misschien ook, voor wie aan de andere kant zou kunnen zijn.

“Wat ben jij dan…” fluistert ze, haar hoofd iets schuin, alsof ze probeert het gevaarte beter te begrijpen. “Niet... van hier. Dat zie ik zo.” Haar vingers wiebelen even boven haar eigen dij, maar raken niets. Ze blijft op haar hurken zitten, ogen gefixeerd op de vreemde, groene schacht die als iets levends uit de muur steekt. “Maar je weet precies waar je moest zijn, hè?”

Ze glimlacht – klein, scheef – alsof ze zich betrapt voelt bij een gedachte die ze niet hardop had willen uitspreken. Dan komt haar hand langzaam omhoog, aarzelt even vlak boven de schacht. De warmte straalt ervan af, en wanneer ze haar vingers tot net boven het oppervlak brengt, lijkt zelfs de lucht ertussen te trillen. Ze raakt het nog steeds niet aan.

Ze kantelt haar hoofd een beetje dichterbij, haar ogen volgen elke ribbel en glans in het vlezige oppervlak. “Je ziet me,” fluistert ze, haar stem nu iets hees. “Je weet dat ik kijk.”

Dan, met één enkele, langzame beweging, sluit ze haar vingers eromheen. Haar nagels zijn kort, verzorgd, de binnenkant van haar hand warm en licht klam. De schacht voelt zachter dan verwacht, maar stevig — een vreemde combinatie van vlees en iets anders, iets dat niet thuishoort in haar wereld. Ze zuigt haar onderlip naar binnen terwijl haar hand het ding voorzichtig onderzoekt. Een schuivende beweging, langzaam omhoog, haar duim iets gedraaid. En dan weer terug naar beneden, traag, peilend, alsof ze probeert te achterhalen of dit echt gebeurt.

“Jezus…” fluistert ze. “Je klopt. Alsof je hart erin zit.”

Ze glijdt met haar vingers iets lager, haar hand nu volledig gesloten om de schacht. Haar pols beweegt ritmisch. Geen haast. Alleen een onderzoekende nieuwsgierigheid, doordrenkt met opkomende honger. Het natte oppervlak glanst in het vale licht, en elke keer dat haar hand over de ribbels trekt, lijkt het object kort te pulseren onder haar grip — als een echo van haar aanraking.

“Als ik dit blijf doen…” zegt ze zachter, haar blik gefixeerd, “…wat gebeurt er dan?”

Ze verschuift haar knieën nog iets, haar dijen wrijven zacht tegen elkaar, en haar rok trekt hoger op haar bovenbenen. Zonder erbij na te denken glijdt haar tweede hand erbij. Ze laat haar vingers lager glijden, bijna tot aan de muur, en sluit beide handen om de schacht — nu stevig, langzaam glijdend in tegengestelde richting. De vochtige hitte tussen haar vingers wordt merkbaar intenser, het ding pulseert levend onder haar aanraking. Haar armen werken nu samen in een rustig, zwoel tempo. Elke beweging laat het gevaarte dikker lijken, zwaarder, alsof ze het aan het wekken is, of voeden.

“Wat bén jij…” hijgt ze tussen haar tanden. Haar lippen zijn licht geopend, de adem erlangs rochelend met dieper wordende lust. “Je voelt… echt. Veel te echt.” Ze lacht nu zachtjes, nerveus en geil tegelijk, en haar handen versnellen onbewust, als vanzelf. Ze duwt haar bovenlichaam dichterbij het gat, haar borsten hangen vrij onder haar top, haar armen glanzen van het vocht dat ze van het oppervlak opneemt. “Ben jij… voor mij gekomen? Of wacht… kom jij door mij?”

Dan houdt ze even stil, haar beide handen gesloten rond de wortel van de schacht. Het lijkt zich op te zwellen tussen haar vingers — een plotselinge spanning. Ze fronst even, haar adem stokt.

“Oh…”

Ze kijkt op naar het topje, dat nu glanzender lijkt dan ooit, als op het punt van iets wat zich niet laat tegenhouden. Ze opent haar mond om iets te zeggen, maar voor ze kan spreken, spant het ding zich onder haar handen op — haar vingers worden met kracht uit elkaar geduwd — en dan gebeurt het.

Een krachtige straal van warm, dik zaad spuit over haar borst en hals, met een zachte plop gevolgd door een tweede, dan een derde — alles met een fluogroene gloed die gloeit in het halfduister. Het glijdt over haar sleutelbeen, over haar top, druipt van haar lippen en kleeft in glimmende strepen aan haar wangen. Ze knijpt haar ogen even dicht bij de eerste golf, maar barst dan in gelach uit. Niet schamper, maar ademloos en oprecht opgewonden.

“Holy shit…” fluistert ze, terwijl ze haar vingers over haar wang veegt en naar het glimmende groen kijkt. “Je kwam gewoon… op me klaar. Gewoon echt…”

Ze likt langzaam haar vinger schoon, proefondervindelijk, haar ogen half gesloten.

“…En ik… vond het lekker.”

Een geluid snijdt onverwacht door de stilte — een stem van buiten, gedempt maar onmiskenbaar dichtbij.

“Daphne? Daph? Waar bén je? We gaan!”

Het is Freds stem, bezorgd en kordaat. Ze verstijft. Haar vingers klemmen nog altijd om de groene schacht, die langzaam begint terug te trekken door het gat, als een slang die zich terugtrekt in het donker. Een laatste sliert van het gloeiende zaad druipt van haar sleutelbeen, glinstert op haar borst. Ze haalt hijgend adem, haar hart bonkt wild tegen haar ribbenkast. De roep klinkt opnieuw, dichterbij dit keer. “Hallo? We zagen je hierheen lopen!” Velma dit keer — haar toon scherp, zoals altijd wanneer iets haar niet aanstaat.

“Shit,” sist ze, terwijl ze zichzelf snel op haar knieën omhoog duwt. Ze veegt met haar handen over haar top, maar dat helpt nauwelijks. De fluorescerende vlekken blijven zichtbaar, als onverklaarbare lichtsporen. Ze kijkt naar het gat — de schacht is nu helemaal verdwenen, enkel een glanzend spoor van vocht glinstert nog op de rand van het hout. Haar ogen blijven erop hangen, verlangend, alsof ze wil terugkruipen en het vasthouden.

“Ik… ik kom terug,” fluistert ze. Haar vingertoppen glijden nog één keer over de warme plek waar het gevaarte net nog was. “Ik zweer het. Ik weet niet wat je bent… maar ik wil je weer voelen.”

Dan keert ze zich snel om, strijkt met haar handen over haar gezicht, veegt wat resten van haar hals en lippen, en maakt zich klaar om de façade op te zetten. Haar heup wiegt licht wanneer ze de deur van het schuurtje opent. Twee silhouetten staan op een afstandje onder de schemerlucht — Fred en Velma. In de verte wiebelt ook Shaggy's silhouet, met Scooby-Doo naast hem, beiden afgeleid door iets op de grond.

“Waar zat jij nou?” roept Fred. “Je ziet eruit alsof je in een spinnenweb bent gevallen!”

Daphne lacht kort, haast opgewonden, maar met een gemaakte nonchalance. Ze haalt een hand door haar haar en roept terug: “Er zat een… rat of zo! Ik dacht dat ik iets hoorde. En toen struikelde ik bijna in een kuil vol troep.”

Velma komt dichterbij en knijpt haar ogen tot spleetjes. “Heb je nog iets raars gezien? Iets dat niet... klopte?”

Daphne schudt snel haar hoofd, glimlacht. “Nee, niets wat opvalt. Gewoon… stof en oud hout.”

Ze draait zich nog even half om, werpt een blik over haar schouder naar het duistere, ademende schuurtje achter haar. Haar pupillen zijn wijd. Haar onderbuik gloeit nog na.

“Maar alles is oké,” zegt ze, meer tegen zichzelf dan tegen de rest. “Ik was gewoon even… verdwaald.”
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...